Kinderarbeid tijdens de Britse Industriële Revolutie

Artikel

Mark Cartwright
door , vertaald door Theo Poot
gepubliceerd op 12 april 2023
Artikel afdrukken PDF

Kinderen werden tijdens de Britse industriële revolutie (1760-1840) op grote schaal gebruikt als arbeidskrachten in fabrieken, mijnen en in de landbouw. Kinderen vanaf vijf jaar werkten vaak in dezelfde ploegendiensten van 12 uur als volwassenen en verdienden een schijntje door onder gevaarlijke weefmachines te klimmen, kolen door smalle mijnschachten te vervoeren en in landbouwploegen te werken.

In zeer veel gevallen waren de banen van kinderen specifiek op hen toegesneden, met andere woorden: kinderarbeid was meer dan een extra hulp voor de volwassen beroepsbevolking. De tijd voor de opvoeding van veel kinderen werd ingenomen door werkdagen, een keuze die vaak door ouders werd gemaakt om het magere gezinsinkomen aan te vullen. Pas in de jaren 1820 begonnen regeringen wetten te maken die de werktijden beperkten en werden ondernemers gedwongen om veiligere werkomstandigheden te creëren voor iedereen, mannen, vrouwen en kinderen. Zelfs toen betekende een gebrek aan inspectie dat er nog steeds veel misstanden plaatsvonden, een situatie die werd opgemerkt en gepubliceerd door liefdadigheidsinstellingen, filantropen en auteurs met een sociaal geweten zoals Charles Dickens (1812-1870).

Child Cotton Mill Worker
Kind-arbeider in een katoenfabriek
Lewis Hine (Public Domain)

Gebrek aan opleiding

Een kind naar school sturen betekende dat je een vergoeding moest betalen - zelfs de goedkoopste school vroeg nog een cent per dag - dus deden de meeste arme ouders geen moeite. Dorpen hadden vaak een kleine school, waar de ouders de leraar betaalden, maar de opkomst kon grillig zijn, en in de meeste gevallen ging het om rudimentair onderwijs in hopeloos overvolle klassen. Er waren enkele gratis scholen die werden gerund door liefdadigheidsinstellingen, en kerken boden vaak zondagsschoolonderwijs aan. Pas in 1844 waren er meer gratis scholen beschikbaar, zoals de Ragged-scholen die werden opgericht door Anthony Ashley-Cooper, 7e graaf van Shaftesbury (1801-1885). Deze scholen concentreerden zich op de basale vaardigheden, wat bekend werd als de 3 R's van 'reading, writing and arithmetic': lezen, schrijven en rekenen. Leerplicht voor 5- tot 12-jarigen, met de benodigde instellingen dit te realiseren, zou er pas komen in de jaren 1870. Bijgevolg "werkte ten minste de helft van de kinderen in de nominaal schoolgaande leeftijd fulltime tijdens de industriële revolutie" (Horn, 57).

Sommige fabriekseigenaren waren vrijgeviger dan anderen voor de kinderen in hun dienst. Een voorbeeld is de Quarry Bank Mill in Styal in het graafschap Cheshire. Hier zorgde de eigenaar voor scholing na afloop van de lange werkdag voor 100 van zijn kindarbeiders, in een speciaal gebouw, het Apprentice House.

VOOR DE OVERGROTE MEERDERHEID VAN DE KINDEREN BEGON HET WERKENDE LEVEN VROEG EN GING HET IN HET BESTE GEVAL GEPAARD MET VERVELING EN IN HET SLECHTSTE GEVAL MET EEN EINDELOZE REEKS BEDREIGINGEN.

Een indicator van de groeiende scholingsgraad ondanks alle moeilijkheden, is de alfabetiseringsgraad, die door historici nogal onvolmaakt wordt gemeten door van personen het vermogen te registreren om met eigen naam officiële documenten zoals huwelijksakten te ondertekenen. Er was sprake van een grote vooruitgang in geletterdheid, maar tegen 1800 kon toch nog steeds maar de helft van de volwassen bevolking zelf de naam onder dergelijke documenten zetten.

Voor de kinderen die in de industriële revolutie werk konden vinden, en werkgevers stonden in de rij om het aan te bieden, waren er geen vakbonden om hen te beschermen. Voor de overgrote meerderheid van de kinderen begon het beroepsleven al op jonge leeftijd – gemiddeld 8 jaar – maar omdat niemand echt om leeftijd gaf, kon dit enorm variëren. Werken bracht in het beste geval verveling met zich mee en in het slechtste geval een eindeloze reeks van bedreigingen, boetes, lijfstraffen en ontslag op staande voet bij elk protest tegen een slechte behandeling. In een onderzoek uit 1833 bleek dat de methodes die werden gebruikt om kinderarbeid te managen voor 95% repressief waren. Ontslag op staande voet was goed voor 58%. In slechts 4% van de gevallen werd een beloning gegeven voor goed werk, en slechts 1% van de gebruikte strategieën betrof een promotie of loonsverhoging.

Child Sewing by Laugée
Naaistertje, door Laugée
Désiré François Laugée (Public Domain)

Traditioneel kinderwerk

In de traditionele huisindustrie van het handweven hadden kinderen altijd ruwe wol gewassen en gekaard, zodat hun moeder op een spinnewiel garen kon draaien, dat vervolgens door de vader met behulp van een handweefgetouw tot stof werd geweven. Ambachtslieden namen vaak een of twee leerlingen in dienst. Leerlingen kregen kost en inwoning en leerden een bepaald vak van hun meester. In ruil daarvoor werkte het kind niet alleen gratis, maar werd ook verwacht dat het vooraf een hoge vergoeding betaalde voordat het een contract aanging dat een jaar of meerdere jaren of zelfs tot zeven jaar kon duren, afhankelijk van het beroep. Dan waren er kinderen die in kleine bedrijfjes van hun ouders of familieleden werkten, bijvoorbeeld bij mandenvlechters, smeden en pottenbakkers.

Kinderen werkten ook in de landbouw, nog steeds een belangrijke sector tijdens de industriële revolutie en een sector waarbij in 1800 35% van de totale beroepsbevolking van Groot-Brittannië betrokken was. Kinderen bleven doen wat ze altijd hadden gedaan: het verzorgen van vee en gevogelte; ze voerden eigenlijk alle taken uit waartoe ze fysiek in staat waren. Veel kinderen sloten zich aan bij rondreizende ploegen landarbeiders op zoek naar tijdelijke of seizoensarbeid.

Kinderen in de mijnen

Mannen, vrouwen en kinderen werkten ook in de Britse mijnen, met name in de steenkoolmijnbouw die een hoge vlucht nam met de toenemende productie om de talloze stoommachines van de industriële revolutie te voeden. Kinderen waren al betrokken bij de mijnbouw vóór de komst van machines, maar de uitbreiding van de industrie betekende dat er nu veel meer werden ingezet dan voorheen. Kinderen vanaf vijf jaar oud werden nuttig gevonden door mijneigenaren, omdat ze klein genoeg waren om in smalle ventilatieschachten te klimmen waar ze de valluiken regelmatig openden en sloten. Getuigenissen zoals die van James Pearce in 1842 waren normaal:

Ik ben 12 jaar oud. Ik ging toen ik ongeveer 7 en een half jaar oud was de mijngangen in om deuren te openen. Ik had een kaars en een vuur naast me om me bij te lichten... Ik was er 12 uur per dag en kreeg 6 stuivers per dag, ik was er en kreeg het geld. Als ik betaald was, nam ik het mee naar mijn moeder. Ik deed dit werk anderhalf jaar. Ik viel een keer in slaap en kreeg een flink pak rammel van een lorriedrijver.

(Shelley, 42)

Child Pulling Coal in a Mine
Kind trekt een kolenslee in een mijn
Unknown Artist (Public Domain)

De meeste kinderen werden als ze ouder werden, ingezet om de steenkool van het werkniveau naar de oppervlakte te verplaatsen of om het te scheiden van ander puin voordat het werd verscheept. Degenen die de kolenkarren trokken met behulp van een harnas, stonden bekend als 'hurriers' ('runners'), en degenen die duwden waren 'thrusters' ('stouwers'). Dit was slopend werk dat schadelijk was voor de fysieke ontwikkeling van het kind. Veel ouders hadden er niets op tegen dat hun kinderen werkten, ondanks de gezondheidsrisico's, omdat ze broodnodige inkomsten voor het gezin opleverden. Bovendien behield meer dan de helft van de kinderen die in de mijnen werkten hun baan als ze volwassen waren, dus het was een goede route om zich van een aanstelling voor het leven te verzekeren. Van 1800 tot 1850 vormden kinderen tussen de 20-50% van de mijnwerkers.

EEN KINDARBEIDER WAS ONGEVEER 80% GOEDKOPER DAN EEN MAN EN 50% GOEDKOPER DAN EEN VROUW.

Het gevolg van het werken op zo'n jonge leeftijd was dat de meeste kinderen die in de mijnen werkten nooit meer dan drie jaar onderwijs kregen. Kinderen hadden heel vaak gezondheidsproblemen door het fysiek zware werk en de lange diensten van 12 uur. Het jaar na jaar inademen van kolenstof zorgde ervoor dat velen later in hun leven longziekten ontwikkelden. Zoals de historicus S. Yorke nadrukkelijk opmerkt: "De kolenmijnindustrie moet een van de ergste uitbuitingen van mannen, vrouwen en kinderen zijn die ooit in Groot-Brittannië hebben plaatsgevonden" (98).

Kinderen in fabrieken

Fabrieken met nieuwe door stoomkracht aangedreven machines zoals weefgetouwen, vormden de grote innovatie van de industriële revolutie, maar ze eisten een tol. Deze werkplaatsen, vooral de textielfabrieken, waren donker en lawaaiig en werden opzettelijk vochtig gehouden zodat de katoendraden soepeler bleven en minder snel zouden breken. Door de nieuwe mechanisatie van de industrie waren er nog maar weinig vaardigheden nodig bij de basisarbeidskrachten. Kinderen moesten onder de machines kruipen om katoenafval op te ruimen voor hergebruik, om gebroken draden te repareren of blokkades bij de machines te verhelpen. Dit was vaak gevaarlijk werk omdat de machines onvoorspelbaar konden zijn. Een enorme weefmachine kan tot stilstand komen met zware of bewegende onderdelen zoals spindels die als kogels rondvlogen.

In de fabrieken werkten kinderen, net als de volwassenen om hen heen, zes dagen per week in lange diensten van 12 uur. De dagindeling in twee gelijke stukken was ideaal voor werkgevers. Omdat de machines 24 uur per dag werden bediend, keerde een kind na het werk terug naar een warm bed waarvan de beslaper naar buiten rolde om zijn eigen dienst te beginnen, een praktijk die bekend stond als 'hot bedding'. Kinderen waren de goedkoopste arbeidskrachten die er te vinden waren, en werkgevers aarzelden niet om ze te gebruiken. Een kindarbeider was ongeveer 80% goedkoper dan een man en 50% goedkoper dan een vrouw. Kinderen hadden het voordeel dat ze behendige vingers hadden en kleinere lichamen waarmee ze op plaatsen en onder machines konden komen die volwassenen niet konden bereiken. Ze konden ook veel gemakkelijker worden geïntimideerd en bedreigd door opzichters dan volwassenen, en terugvechten konden ze niet.

Child Working in a Factory
Kind-arbeider in een fabriek
Frank Meadow Sutcliffe (Public Domain)

Kinderen gingen ook in de leer bij fabriekseigenaren in een stelsel dat vergelijkbaar was met contractarbeid. Ouders kregen geld van hun gemeente om hun kinderen in fabrieken te laten werken. De praktijk was gebruikelijk en pas in 1816 werd er een limiet gesteld aan hoe ver de kinderen moesten werken, nl. tot 64 km (40 mijl).

Kinderen vormden ongeveer een derde van het personeelsbestand in de Britse fabrieken. In 1832, toen de industriële revolutie haar laatste decennium bereikte, waren deze kinderen nog steeds onderworpen aan erbarmelijke arbeidsomstandigheden in fabrieken, zoals hier beschreven door het parlementslid Michael Sadler, die aandrong op hervorming:

Zelfs op dit moment, terwijl ik zo namens deze onderdrukte kinderen spreek, zijn velen van hen er nog steeds aan het zwoegen, opgesloten in verwarmde kamers, badend in zweet, verdoofd door het gebrul van draaiende wielen, vergiftigd door de schadelijke uitwaseming van vet en gas, totdat ze uiteindelijk, moe en uitgeput, bijna naakt naar buiten komen, de gure lucht induiken en rillend naar hun bedden kruipen waaruit zojuist een estafette van hun jonge collega-arbeiders is opgestaan; en dat is op zijn best het lot van velen van hen, terwijl ze in een aantal gevallen ziek, onvolgroeid, kreupel, verdorven, kapotgemaakt zijn.

(Shelley, 18)

De armen en wezen

Kinderen zonder huis en betaalde baan elders werden, als jongens, vaak opgeleid tot Shoe Black ofwel straatschoenpoetser. Deze paupers kregen deze kans van liefdadigheidsorganisaties, zodat ze niet naar het beruchte werkhuis hoefden te gaan. Het werkhuis als instelling werd in 1834 opgericht en was opzettelijk bedoeld als zo'n vreselijke plek dat het weinig meer deed dan zijn bewoners in leven houden, vanuit de overtuiging dat meer liefdadigheid de armen alleen maar zou aanmoedigen niet de moeite te nemen om betaald werk te zoeken. Het werkhuis omvatte wat de naam doet vermoeden - werk, maar het was in feite vervelend werk, typisch onaangename en repetitieve taken zoals het vergruizen van botten om lijm te maken of het schoonmaken van het werkhuis zelf. Geen wonder dus, gezien het smerige leven in het werkhuis, dat veel kinderen liever in fabrieken en mijnen werkten.

Arbeidshervormingen van de overheid

Uiteindelijk deden regeringen waar de jonge vakbonden voor hadden gestreden, en vanaf de jaren 1830 begon de situatie voor arbeiders in fabrieken en mijnen, ook voor kinderen, langzaam te verbeteren. Voorheen waren regeringen uit principe altijd terughoudend geweest om het economische leven te beperken en gaven ze de voorkeur aan een laissez-faire-benadering. Het hielp niet dat veel parlementsleden zelf grote werkgevers waren. Niettemin werden verschillende wetten van het parlement aangenomen om te proberen, zij het niet altijd met succes, om de uitbuiting van hun werknemers door werkgevers te beperken en minimumnormen vast te stellen.

Child Shoe Black
Kind-schoenpoetser
John Thomson (Public Domain)

De eerste industrie die beperkingen kreeg op de uitbuiting van arbeiders was de katoenindustrie, maar al snel waren de nieuwe wetten van toepassing op arbeiders van welke aard dan ook. De Health and Morals of Apprentices Act van 1802 bepaalde dat kind-leerlingen niet meer dan 12 uur per dag mochten werken; ze moesten een basisopleiding krijgen en mochten niet minder dan twee keer per maand kerkdiensten bijwonen. Er volgden meer wetten, en die waren van toepassing op alle werkende kinderen. De Cotton Mills and Factories Act van 1819 beperkte het werk tot kinderen van 9 jaar of ouder, en ze mochten niet meer dan 12 uur per dag werken als ze jonger waren dan 16 jaar. De mogelijke werktijden voor kinderen werden vastgesteld tussen 6 uur 's ochtends en 9 uur 's avonds. De fabriekswet van 1833 bepaalde dat kinderen in welke industrie dan ook niet legaal konden worden tewerkgesteld onder de leeftijd van 9 jaar en niet konden worden gevraagd om meer dan 8 uur per dag te werken als ze van 9 tot 13 jaar oud waren, of niet meer dan 12 uur per dag als ze tussen 14 en 18 jaar oud waren. Dezelfde wet verbood alle kinderen om 's nachts te werken en verplichtte kinderen om minimaal twee uur per dag onderwijs te volgen.

Hoewel er veel misbruik werd gemaakt van de nieuwe regelgeving, waren er wel overheidsinspecteurs die ervoor moesten zorgen dat ze werden nageleefd. Deze ambtenaren konden bijvoorbeeld leeftijdsbewijzen eisen voor elke minderjarige werknemer of een verklaring van een schoolmeester dat het vereiste aantal uren onderwijs aan een bepaald kind was gegeven.

Vooruitstrevende veranderingen volgden op de eerdere wetten. De Mijnwet van 1842 bepaalde dat geen enkel kind onder de 10 jaar in ondergronds werk mocht worden tewerkgesteld. De Fabriekswet van 1844 beperkte de werkdag tot 12 uur, gevaarlijke machines moesten in een aparte werkruimte worden geplaatst en er werden sanitaire voorschriften opgelegd aan werkgevers. De fabriekswet van 1847 beperkte de werkdag verder tot een maximum van 10 uur, een vermindering waar campagnevoerders al lang bij de regering voor lobbyden. Er waren nog steeds veel misbruikers van de nieuwe wetten, en veel ouders hadden nog steeds wanhopig het extra inkomen nodig dat hun werkende kinderen opleverden, maar de houding ten opzichte van het gebruik van kinderen voor arbeid veranderde eindelijk in de bredere samenleving.

Auteurs als Charles Dickens produceerden vernietigende beschrijvingen, zoals in Oliver Twist (1837), die de vinger legden op de benarde situatie van armere kinderen. In de geest van het moralisme van de Victoriaanse periode wilden veel mensen nu dat kinderen hun onschuld langer zouden bewaren en niet al zo jong zouden worden blootgesteld aan de verleidingen en morele valkuilen van het volwassen leven. Het idee dat de kindertijd een kostbare periode was die verloren kon gaan zonder bescherming, inspireerde tot de oprichting van de National Society for the Prevention of Cruelty to Children in 1889. Kunstenaars bleven het geweten van de mensen prikkelen. J.M. Barries' personage van Peter Pan, dat voor het eerst verscheen in 1901, bevestigde deze verschuiving van houding, en het besef en de erkenning dat de kindertijd op zichzelf iets van waarde was, een kostbare schat die niet mag worden vernietigd in de dagelijkse sleur van mijnen en fabrieken.

Vragen en antwoorden

Hoe veranderde de Industriële Revolutie de kinderarbeid?

Kinderarbeid werd altijd al gebruikt in de landbouw en de katoennijverheid, maar met de komst van de Industriële Revolutie werden kinderen systematisch ingezet in mijnen en fabrieken, waar ze vaak werk deden dat speciaal voor hen was bedacht, tegen lage beloning en onder zware omstandigheden. Veel kinderen maakten even lange dagen als volwassenen, tot er in de negentiende eeuw wetten werden gemaakt die de kinderarbeid beperkingen oplegden.

Hoe was de kinderarbeid in Groot-Brittannië?

Kinderarbeid werd in Groot-Brittannië op grote schaal toegepast tijdens de Industriële Revolutie. Kinderen werkten er vaak even lang als volwassenen: 12 uur per dag, tot in de jaren 1830, tot er wetten kwamen die beperkingen oplegden. Kinderen kregen een veel lager loon en werden vaak slecht behandeld op hun werkplek.

Wanneer begon de kinderarbeid in Groot-Brittannië?

Kinderarbeid begon al in een vroeg stadium van de Industriële Revolutie, vanaf het laatste kwart van de achttiende eeuw. Kinderen werden tewerkgesteld in mijnen en fabrieken omdat ze goedkoper waren dan volwassenen maar evenveel uren maakten. Kinderen konden ook op moeilijk bereikbare plekken werken zoals onder machines of in nauwe mijnschachten.

Over de vertaler

Theo Poot
1953. Na 45 jaar onderwijs nu gepensioneerd. Ervaring in basis- en voortgezet onderwijs (docent geschiedenis), educatief schrijven en redactie (geschiedenismethodes, digitale projecten), toets- en examenconstructie.

Over de auteur

Mark Cartwright
Mark is een fulltime schrijver, onderzoeker, historicus en redacteur. Speciale interesse gaat uit naar kunst, architectuur en het ontdekken van ideeën die alle beschavingen gemeen hebben. Hij heeft een MA in politieke filosofie en is een WHE Publishing Director.

Dit werk citeren

APA-stijl

Cartwright, M. (2023, april 12). Kinderarbeid tijdens de Britse Industriële Revolutie [Child Labour in the British Industrial Revolution]. (T. Poot, Vertaler). World History Encyclopedia. Ontleend aan https://www.worldhistory.org/trans/nl/2-2216/kinderarbeid-tijdens-de-britse-industriele-revolut/

Chicago stijl

Cartwright, Mark. "Kinderarbeid tijdens de Britse Industriële Revolutie." Vertaald door Theo Poot. World History Encyclopedia. Laatst gewijzigd april 12, 2023. https://www.worldhistory.org/trans/nl/2-2216/kinderarbeid-tijdens-de-britse-industriele-revolut/.

MLA-stijl

Cartwright, Mark. "Kinderarbeid tijdens de Britse Industriële Revolutie." Vertaald door Theo Poot. World History Encyclopedia. World History Encyclopedia, 12 apr 2023, https://www.worldhistory.org/article/2216/child-labour-in-the-british-industrial-revolution/. Web. 29 apr 2025.