Investituurstrijd

18 dagen over

Investeer in geschiedenisonderwijs

Door onze World History Foundation te steunen, investeer je in de toekomst van het geschiedenisonderwijs. Jouw donatie helpt ons om de volgende generatie te voorzien van de kennis en vaardigheden die ze nodig hebben om de wereld om hen heen te begrijpen. Help ons het nieuwe jaar te beginnen, klaar om meer betrouwbare historische informatie te publiceren, gratis voor iedereen.
$659 / $10000

Definitie

Michael Griffith
door , vertaald door Theo Poot
gepubliceerd op 21 april 2021
Beschikbaar in andere talen: Engels, Frans, Portugees
Luister naar dit artikel
X
Artikel afdrukken
Audomar of Thérouanne & Dagobert I (by Unknown Artist, Public Domain)
Audomarus van Thérouanne & Dagobert I
Unknown Artist (Public Domain)

De Investituurstrijd was een conflict dat duurde van 1076 tot 1122 tussen het pausdom van de rooms-katholieke kerk en de Salische dynastie van Duitse monarchen die het Heilige Roomse Rijk regeerden. Het pauselijk-keizerlijke conflict was gericht op de benoeming van bisschoppen, priesters en kloosterbestuurders door de praktijk van lekeninvestituur, waarbij deze kerkelijke functionarissen werden geselecteerd voor hun posities en geïnstalleerd met het uitwisselen van gewaden en fysieke symbolen van de verschillende ambten door seculiere heersers in plaats van door de paus. Het was grotendeels een ideologisch geschil tussen de coalities van paus Gregorius VII (r. 1073-1085) en van Hendrik IV, keizer van het Heilige Roomse Rijk (r. 1084-1105) en koning van de Duitsers (r. 1056-1105), hoewel het conflict tot na hun dood voortduurde en nog eeuwenlang politieke gevolgen had.

Het geschil rond de investituur van kerkdienaars ontwikkelde zich in de 11e eeuw geleidelijk uit kleine ingrepen van de keizerlijke heren in kerkelijke aangelegenheden en uit een ingrijpende hervormingsbeweging binnen de middeleeuwse kerk onder leiding van de pausen, waarin het hervormingsdoel was "... de volledige vrijheid van de kerk van staatscontrole, de ontkenning van het sacramentele karakter van het koningschap en de heerschappij van het pausdom over seculiere heersers..." (Cantor, 245). Deze ontwikkelingen vonden gelijktijdig plaats en waren niet noodzakelijkerwijs strijdig met elkaar, tot na de dood van keizer Hendrik III van het Heilige Roomse Rijk (r. 1046-1056). De spanning tussen seculier en religieus gezag bereikte een kantelpunt in 1076 toen Hendrik IV opriep tot de abdicatie van Gregorius VII, die vervolgens de monarch excommuniceerde. Kort daarna brak er een burgeroorlog uit tussen de keizerlijke loyalisten van Hendrik IV en een coalitie van anti-imperialisten en Gregoriaanse hervormers.

Hoewel het openlijke conflict tegen het einde van de eeuw afzwakte, was het evenwicht van de Europese politiek verstoord. De complexe spanningen tussen religieuze, keizerlijke en lokale gezagsverhoudigen duurden voort tot in de 12e eeuw en werden in 1122 beslecht door het Concordaat van Worms. Dit compromis tussen Keizer Hendrik V van het Heilige Roomse Rijk (r. 1106-1125) en paus Callixtus II (r. 1119-1124) onderscheidde de unieke rollen van seculiere heersers en kerkelijke functionarissen in het selectie- en investituurproces, waarbij de relatie tussen de Kerk en het Rijk (samen met seculiere regeringen in het algemeen), werd geherstructureerd. Het conflict over het gezag van kerk en staat eindigde niet in 1122, maar het Concordaat beperkte de in voorgaande eeuwen gegroeide wereldlijke greep op het pausdom en onderdrukte althans voor een tijd het concept van een theocratisch Heilig Rooms Rijk.

Achtergrond

DOOR HUN MEDEWERKERS TE BENOEMEN OP POSITIES MET GODSDIENSTIG GEZAG, VESTIGDEN WERELDLIJKE HEERSERS DIRECTE ZEGGENSCHAP OVER KERKELIJKE AMBTEN.

De regering van Keizer Otto I van het Heilige Roomse Rijk (r. 962-973) van de Germaanse Ottoonse dynastie was doordrenkt met religieuze patronage om zijn invloed op de Kerk te bevorderen en werd als culturele beweging aangeduid als de Ottoonse Renaissance. Kort na zijn kroning begon Otto I de relatie tussen de seculiere koninkrijken en het pausdom te herstructureren, waarbij hij voor zichzelf het recht opeiste om nieuwe leenheerlijkheden te creëren binnen de grenzen van het rijk en daar zorgvuldig geselecteerde leenheren of bisschoppen te installeren om die landen te beheren. Otto's godsdienstige bevoogding omvatte "schenkingen aan de Duitse bisdommen, kloosters en abdijen... de oprichting van kathedraalscholen en de productie van nieuwe edities van klassieke teksten... evenals een schat aan nieuwe liturgische literatuur, religieuze gedichten en toneelstukken, regionale en culturele geschiedenissen en een verscheidenheid aan andere teksten” (Whaley, 27-28).

Naast deze activiteiten consolideerden Otto I en zijn keizerlijke opvolgers hun controle door verder in te grijpen in lokale kerkelijke aangelegenheden door middel van lekeninvestituur. Door persoonlijke of politieke medewerkers te benoemen op posities met godsdienstig gezag, voornamelijk als bisschoppen en abten, vestigden de seculiere heersers hun directe zeggenschap over die kerkelijke ambten en de eigendommen die eraan verbonden waren, inclusief kerken, kathedralen, kloosters en alle bijbehorende landgoederen. De selectie- en benoemingsprocessen van lekeninvestituur die door de Ottoonse en Salische dynastieën werden gehandhaafd, vervingen het recht van pausen en aartsbisschoppen om hetzelfde te doen, waardoor de oppermacht van seculiere heersers over Kerk en pausdom werd versterkt.

Berengar II of Italy’s Submission to Otto the Great
Berengarius II van Italië’s onderwerping aan Otto de Grote
Unknown (Public Domain)

Keizer Hendrik III van het Heilige Roomse Rijk, de tweede Salische keizer, stond vooral bekend om zijn openbare uitingen van religiositeit en vroomheid, evenals om zijn interventie in kerkelijke aangelegenheden. Met name in 1046 benoemde hij de bisschoppen van Aquileia, Milaan en Ravenna in Italië en beëindigde hij op de synode van Sutri een geschil tussen drie rivaliserende pauselijke kandidaten door hen af te zetten en bisschop Suidger van Bamberg te selecteren om te worden geïnstalleerd als paus Clemens II (r. 1046-1047). De drie opvolgers van Clemens II - Damasus II, Leo IX en Victor II - werden ook door Hendrik III geselecteerd uit een pool van loyale Duitse bisschoppen en waren tot 1057 hoofd van de Kerk. Tegen de tijd dat Hendrik III in 1056 stierf, was de feitelijke suprematie van het Heilige Roomse Rijk over Kerk en pausdom onmiskenbaar vanwege de seculiere invloed op het hoogste ambt van de Kerk.

Pauselijke hervorming 11e eeuw

In het begin van de 11e eeuw ontstond er een klerikale en monastieke hervormingsbeweging binnen de Kerk. Geleid door het pausdom en gesteund door prominente kerkelijke figuren, waaronder Peter Damianus, Hugo van Cluny en Anselmus van Lucca, richtte dit hervormingsbeleid zich op het idee van kerkelijke onafhankelijkheid van seculiere inmenging en pauselijk oppergezag over wereldlijke heersers. Deze aanspraken werden gedeeltelijk afgeleid van de frauduleuze donatio Constantini (schenking van Constantijn), een vervalst document waarvan werd beweerd dat daarin de 4e-eeuwse toekenning van alle West-Romeinse rijksgebieden en bezittingen aan het pausdom door de Romeinse keizer Constantijn I (306-337) was vastgelegd. Kerk en gelovigen werden volgens de hervormers onderdrukt door de Duitse koningen en keizers na de tijd van Constantijn, toen die hun controle over kerkelijke eigendommen en ambten institutionaliseerden.

KERKHERVORMERS RICHTTEN ZICH OP DE INVESTITUUR EN DAARAAN GERELATEERDE VORMEN VAN SECULIERE INMENGING.
DE PRAKTIJK VAN SIMONIE EN HET HUWELIJK VAN GEESTELIJKEN WAREN DE BELANGRIJKSTE KWESTIES.

Kerkhervormers richtten zich op de investituur en daarmee samenhangende vormen van seculiere inmenging. Met name de praktijk van simonie en het huwelijk van geestelijken, die al verboden waren door de kerkelijke canon, werden gezien als de belangrijkste kwesties die moesten worden opgelost. Het klerikale huwelijk en de verkoop van kerkelijke functies werden bekritiseerd als oorzaken van immoreel gedrag binnen de Kerk. Simonie was een gangbare praktijk in het middeleeuwse Europese feodalisme waarmee nieuw geïnvesteerde kerkfunctionarissen hun aanstelling terugbetaalden. De transactie ging verder dan de benoemingsprocedure die in het kerkelijk recht was vastgelegd. Als gevolg van deze ondermijning werd simonie in het midden van de 11e eeuw door Clemens II en Leo IX (r. 1049-1054) zwaar bestreden als dé centrale oorzaak van wereldlijke corruptie in de Kerk.

De 11e-eeuwse pausen, waaronder ook degenen die benoemd waren door Hendrik III, structureerden de hervormingsbeweging rond kerkelijke onafhankelijkheid en ondersteunden de hervormingsdoelstellingen door het canonieke recht van de Kerk te ontwikkelen. Naast de campagnes tegen simonie en klerikale huwelijken, leidde paus Leo IX actief de codificatie van het canonieke recht, de pauselijke decreten en de Schrift. Hij noemde het pausdom de enige rechter over de christelijke leer en rituelen, in zijn streven naar universalisme en Romeinse dominantie over de christenheid. Deze acties verergerden de spanningen met het Byzantijnse Rijk en brachten mede het Oost-West Schisma van het christendom in 1054 teweeg, waarbij Romeinse en Byzantijnse kerken in onafhankelijke instellingen werden gescheiden. Als reactie op de installatie van pausen door Hendrik III tijdens diens keizerlijke regering, vaardigde paus Nicolaas II (r. 1058-1061), ook een vurige hervormer, in 1059 een pauselijke bul uit die wereldlijke inmenging in de benoeming van pausen verbood door de bevoegdheid van pausselectie exclusief toe te wijzen aan een kiesvergadering van zeven bisschoppen, die later het College van Kardinalen werd genoemd.

Gregorius VII & Hendrik IV

De pauselijke hervormingsbeweging nam een hoge vlucht na de installatie van Hildebrand van Sovana als paus Gregorius VII. Gregorius, gedurende zijn hele leven een vurig verdediger van kerkelijk gezag boven seculiere machten, zette zijn niet aflatende streven naar hervorming en pauselijke superioriteit voort als leider van de Kerk. Zijn beleid, dat bekend werd als de naar hem genoemde Gregoriaanse Hervormingen, kwam voort uit dat van zijn hervormingsgezinde voorgangers en werd gesteund door leden van de geestelijkheid en leken die zich verzetten tegen de "overheersing van de Kerk door leken en de betrokkenheid van de Kerk bij feodale verplichtingen" (Cantor, 244).

Gregorius en zijn aanhangers hielden zich vooral bezig met de lekeninvestituur, en hun bestrijding van de uitoefening daarvan versterkte de spanningen tussen paus en keizer. In 1074 beweerde Gregorius VII, compromisloos in zijn opvattingen over de suprematie van de Kerk over de seculiere wereld, dat kerkelijke functionarissen alleen door de paus konden worden geïnstalleerd en hij eiste dat seculiere heersers zich in dit beleid zouden schikken. Het jaar daarop schreef Gregorius zijn Dictatus Papae, een lijst van 27 verklaringen die de macht van het pausdom definieerden. Peter Wilson vatte de verklaringen van Gregorius bondig samen: "De onsterfelijke ziel van de Kerk was superieur aan het sterfelijke lichaam van de staat. De paus was oppermachtig over beide en had het recht om bisschoppen en koningen te verwerpen als ze ongeschikt waren voor het ambt" (55).

Pope Gregory VII, Pitigliano Cathedral
Paus Gregorius VII, kathedraal van Pitigliano
Detunedweirdo (CC BY-SA)

Gregorius' opvattingen over de pauselijke superioriteit werden genegeerd door Hendrik IV, de jonge erfgenaam van Hendrik III. Toen zijn regentschap in 1065 eenmaal was beëindigd, werd Hendrik IV geconfronteerd met voortdurende uitdagingen en lokale opstanden, met name in Saksen en Noord-Italië, gericht tegen zijn pogingen om een sterkere gecentraliseerde monarchie te creëren. Hendrik, een gelijktijdig beoefenaar van investituur, simonie en politieke patronage, wakkerde de pauselijk-keizerlijke spanning aan toen hij in 1075 nieuwe aartsbisschoppen installeerde in Fermo, Milaan en Spoleto, waarop Gregorius reageerde door te dreigen met excommunicatie. Onverschrokken en gewend aan uitdagingen aan zijn koningschap, verzamelde Hendrik zijn loyale bisschoppen en geestelijken op de synode van Worms in januari 1076. Daar namen Hendrik en de vergadering afstand van hun trouw aan paus Gregorius VII en riepen op tot zijn aftreden.

Als reactie hierop excommuniceerde Gregorius Hendrik en verklaarde de eed van trouw en feodale ondersteuning, die door Hendriks onderdanen en vazallen was afgelegd, nietig. Christenen in heel Europa werd het nu verboden de Duitse koning nog langer te gehoorzamen; veel van zijn aanhangers trokken hun loyaliteit aan hem in na ontvangst van deze proclamatie. Hendriks politieke crisis verergerde toen een groep invloedrijke leenmannen van keizerlijke gebieden hem een ultimatum stelde met de eis dat Hendrik zich aan de paus zou onderwerpen óf afstand zou doen van de troon. In de daaropvolgende maanden kreeg Hendrik te maken met aanzienlijke tegenstand vanuit zijn koninkrijk. Hij manoeuvreerde zich tijdens zijn politieke en publieke optredens in de rol van de meest vooraanstaande machthebber in Europa, terwijl Gregorius zijn steun gaf aan het ultimatum van de vazallen en aan de dreigende verkiezing van een nieuwe koning, in plaats van erfopvolging.

In januari 1077 reisde Hendrik naar Noord-Italië en ontmoette Gregorius in het kasteel van Canossa, de voorouderlijke woning van de invloedrijke Mathilde van Toscane (1046-1115), om te pleiten voor absolutie van zijn excommunicatie. Hendriks aankomst bij de kasteelmuren en de daaropvolgende gebeurtenissen bovenop de winterse Apennijnenrug werden vereeuwigd als de Gang naar Canossa. De Duitse koning ontving dan wel zijn absolutie in ruil voor zijn openbare boetedoening buiten het kasteel en zijn onderwerping aan de paus, maar deze acties markeerden ook een blijvende verschuiving in de machtsbalans van de middeleeuwse politiek. Door zich aan Gregorius te onderwerpen, erkende Hendrik het recht van de paus om seculiere monarchen af te zetten en onderbouwde hij onbedoeld Gregorius' claim van kerkelijke superioriteit boven seculiere machten.

Henry IV at Canossa
Hendrik IV in Canossa
The Trustees of the British Museum (CC BY-NC-SA)

Burgeroorlog

Ondanks Hendriks onderwerping hekelde de anti-imperialistische oppositie de Duitse koning en koos Rudolf van Rheinfelden, de hertog van Zwaben, als Hendriks plaatsvervanger, en begon een burgeroorlog die bekend staat als de Grote Saksische Opstand (1077-1088). Hendrik won geleidelijk de steun van Duitse edelen en bisschoppen terug, ondanks ontkenningen van zijn onderwerping aan Gregorius, en werd opnieuw geëxcommuniceerd in 1080. Kort daarna stierf Rudolf van Rheinfelden en begon Hendriks leger aan een langdurige belegering van Rome. Toen Rome steeds meer onder Duitse controle kwam, zette Hendrik Gregorius VII af als paus door zijn kandidaat Wibert van Ravenna te installeren als paus Clemens III (r. 1080-1100) en hijzelf werd vervolgens door zijn eigen nieuwe paus bevestigd als keizer van het Heilige Roomse Rijk. Het beleg van Rome werd met succes bekroond in 1083 en Gregorius VII werd er het daaropvolgende jaar gevangen gehouden, totdat Robert Guiscard (ca. 1015-1085), de Normandische hertog van Apulië, Calabrië en Sicilië, Hendriks leger naar het noorden terugdrong, Rome in 1084 plunderde en de paus weer uit gevangenschap bevrijdde. Gregorius bleef echter wel afgezet en vluchtte als balling naar Zuid-Italië, waar hij in 1085 overleed.

Woodcut Portrait of Holy Roman Emperor Henry IV
Portret in houtsnede van Hendrik IV, keizer van het Heilige Roomse Rijk
Christoffel Jegher (Copyright)

Hendrik bleef in zijn hele koninkrijk lekeninvestituur en simonie beoefenen terwijl zijn controle over het keizerlijke gebied zich herstelde, hoewel de opstandige heersers van onder andere Beieren, Saksen en Toscane hun oppositie handhaafden. Hendrik viel in 1090 opnieuw Noord-Italië binnen om een opstand van een anti-imperialistische coalitie onder leiding van Mathilde van Toscane, Welf IV van Beieren (ca. 1035/1040-1101) en de Gregoriaanse opvolger paus Urbanus II (r. 1088-1099) de kop in te drukken. Hun legers sloegen de invasie echter af en steunden de opstand van Hendriks oudste zoon Koenraad. Het huwelijk van Mathilde en Welf V, erfgenaam van Beieren, werd in 1095 ontbonden, waardoor Hendrik de gelegenheid kreeg zijn meningsverschillen met Welf IV bij te leggen. Koenraads opstand stortte in 1096 in en Hendrik herwon zijn invloed in de daaropvolgende jaren, maar uiteindelijk deed hij afstand van zijn keizerlijke troon in 1105 na het verraad van zijn jongere zoon en gekozen erfgenaam, Hendrik V.

Einde & gevolgen

Bij het bestijgen van de keizerlijke troon, na de troonsafstand van zijn vader, kreeg Hendrik V de steun van de Duitse hogere adel en hervormingsgezinde heersers binnen het rijk, maar de pauselijk-keizerlijke relatie bleef vrijwel ongewijzigd. Paus Paschalis II (r. 1099-1118) streefde, net als zijn hervormingsgezinde voorgangers, de onafhankelijkheid van de kerk van seculiere inmenging na en verwierp Hendriks investituurrechten. In 1111, na een mislukt compromis over de investituur van de leken, liet Hendrik Paschalis ontvoeren en eiste dat de paus zijn investituurrechten zou erkennen en hem tot keizer van het Heilige Roomse Rijk zou kronen. Paschalis' onderwerping aan Hendrik werd na zijn vrijlating door een kerkvergadering op grond van zijn gevangenschap nietig verklaard. Hendriks acties namen de voorheen ondersteunende Duitse bisschoppen en geestelijken tegen hem in en gaven seculiere heersers, meestal in Saksen, een reden om bezwaar te maken tegen Hendriks keizerlijke controle over hun land. De onenigheid over de investituur en de spanning tussen het Heilige Roomse Rijk en het pausdom bleef bestaan, zelfs toen de paus soortgelijke conflicten met de Franse en Engelse monarchieën beslechtte.

Oplossingen voor het investituurconflict die gedurende de decennia van strijd werden voorgesteld, draaiden om de scheiding tussen de spirituele en seculiere rollen van bisschoppen. Onderhandelingen tussen de twee facties wonnen terrein in 1121, en het compromis dat uiteindelijk bekend werd als het Concordaat van Worms werd afgerond in 1122. De overeenkomst tussen Hendrik V, zijn adellijke vazallen en paus Callixtus II elimineerde de investituur van leken door te beweren dat bisschoppen "moesten worden gekozen volgens het canonieke recht en vrij van simonie" (Wilson, 60) en alleen konden worden geïnstalleerd door "de betrokken aartsbisschop vergezeld door twee andere bisschoppen" (Whaley, 43). De keizer behield het gezag om bisschoppen te bekleden met seculiere macht en bezit, waardoor ze vazallen van de lekenheersers werden, maar de feodale gelofte had geen religieuze betekenis en liet de selectie van bisschoppen over aan de kerkelijke autoriteiten. De investituur van bisschoppen door de keizer viel zuiver onder seculiere jurisdictie, terwijl het geestelijk gezag alleen van de bevoegde kerkelijke functionarissen kwam.

Worms Cathedral
Kathedraal van Worms
Photoglob Co. (Public Domain)

Hoewel de keizer na het Concordaat machtig bleef, werd zijn invloed op kerkelijke aangelegenheden er aanzienlijk door beperkt. De bisschoppen werden vazallen van lokale hertogen en koningen, in plaats van directe benoemden van de keizer. Als gevolg hiervan werd het kerkelijke eigendom binnen het rijk gebonden aan het feodale systeem en de desbetreffende regionale heersers in plaats van aan de keizerlijke kroon. Deze verandering kwam ten goede aan de vele hertogen en heren, die het kerkelijke bezit binnen hun gebied verwierven dat ooit in handen was van de keizer. De keizerlijke adel en de feodale vorsten werden er medeverantwoordelijk voor dat toekomstige keizers zich aan de voorwaarden van de overeenkomst zouden houden.

De voorwaarden voor investituur en bestuur die in het Concordaat van Worms werden overeengekomen, veranderden de relatie tussen Kerk en staat. Hedendaagse historici zijn het er in het algemeen over eens dat de Investituurstrijd de structuur van de Europese politiek heeft veranderd. Wilson merkte op dat de resolutie "op grote schaal is geïnterpreteerd als het markeren van een baanbrekende verschuiving van de vroege naar de hoge Middeleeuwen en het begin van secularisatie" (60). Cantor beschouwde de Investituurcontroverse als "het keerpunt in de middeleeuwse beschaving" en legde verder uit:

[Het conflict] betekende de voltooiing van de vroege middeleeuwen, omdat daarmee de aanvaarding van de christelijke religie door de Germaanse volkeren een laatste en beslissende fase bereikte. Anderzijds kwam het patroon van het religieuze en politieke stelsel van de Hoge Middeleeuwen voort uit de gebeurtenissen en ideeën van de investituurstrijd. (246)

De verantwoordelijkheden en mogelijkheden van alle betrokken partijen hadden zich nu gewijzigd. Maar het conflict over wereldlijke en geestelijke macht dat al eeuwen voor de Investituurstrijd gaande was, zou de Europese samenleving ook in de daaropvolgende eeuwen blijven beïnvloeden.

Over de vertaler

Theo Poot
1953. Na 45 jaar onderwijs nu gepensioneerd. Ervaring in basis- en voortgezet onderwijs (docent geschiedenis), educatief schrijven en redactie (geschiedenismethodes, digitale projecten), toets- en examenconstructie.

Over de auteur

Michael Griffith
Michael is an educator and history enthusiast based in the United States. He holds a degree in history and education.

Dit werk citeren

APA-stijl

Griffith, M. (2021, april 21). Investituurstrijd [Investiture Controversy]. (T. Poot, Vertaler). World History Encyclopedia. Ontleend aan https://www.worldhistory.org/trans/nl/1-19609/investituurstrijd/

Chicago stijl

Griffith, Michael. "Investituurstrijd." Vertaald door Theo Poot. World History Encyclopedia. Laatst gewijzigd april 21, 2021. https://www.worldhistory.org/trans/nl/1-19609/investituurstrijd/.

MLA-stijl

Griffith, Michael. "Investituurstrijd." Vertaald door Theo Poot. World History Encyclopedia. World History Encyclopedia, 21 apr 2021. Web. 13 dec 2024.