In dit artikel kijken naar het leven en de daden van zeven notoire vrouwelijke piraten: Teuta, vijand van het oude Rome afkomstig van de Balkan; Alwilda, de Scandinavische prinses die koos voor een leven van misdaad op volle zee; Maria Lindsey, die de Noord-Atlantische Oceaan terroriseerde; de Ierse piraat en volksheldin Grace O’Malley; de weduwe Zheng Yi Sao, die een enorme Chinese vloot van piraten leidde en twee personen uit de Gouden Eeuw van de Piraterij (1690-1720) in het Caribisch gebied: Anne Bonny en Mary Read.
Vrouwen op Zee
Je zou kunnen denken dat vrouwen op zee niet vaak voorkwamen, maar dit is niet zo vanzelfsprekend. Veel hangt af van de tijd, de plaats, de cultuur en uiteraard de kans. Vrouwen van Europese kapiteins en officieren bijvoorbeeld vergezelden soms hun echtgenoten op zee aan boord van koopvaardijschepen. Sommige vrouwen van mannen die onder druk waren gezet om een marineschip te bemannen, smokkelden zichzelf aan boord en maakten zich pas bekend op het moment dat ze op zee waren. Er zijn ook historische gevallen bekend waarbij vrouwen hun lotgenoten voor de gek hielden door zich te vermommen als jonge mannen. Ook waren er vrouwen die samen met mannen openlijk op zee werkten, de visserij en walvisvangst waren ondernemingen waar het niet ongewoon was om vrouwen tegen te komen op schepen in verschillende oceanen gedurende vele eeuwen. Britse oorlogsschepen hadden vaak vrouwelijke bedienden aan boord en in sommige culturen, met name in Azië waren vrouwen niet alleen zeelieden, maar ook kapiteins van vissers- en koopvaardijschepen.
Het is moeilijk in te schatten hoeveel van deze vrouwelijke zeelieden vervolgens piraat werden. Vele mannelijke kapiteins in de piraterij in het Caribisch gebied stelden bijvoorbeeld regels in die ten strengste verboden dat het vrouwen en jonge knapen aan boord waren, om ruzies over seksuele gunsten of roodzuchtig gedrag te voorkomen. Er zijn echter enkele specifieke gevallen bekend van legendarische vrouwen, folklore en feit – waarvan historische bronnen zoals processtukken getuigen – die piraat waren. We weten ook van piratenschepen waar de vrouwen van deze piraten aan boord waren maar die niet deelnamen aan de gevechten en daarom niet vervolgd werden toen hun echtgenoten werden gevangen. Vervolgens waren er nog vrouwen, waaronder monarchen, die mannen sponsorden om voor hen als piraat op te treden, voor persoonlijk gewin dan wel voor het belang van hun staat. Hier volgen zeven van zulke vrouwen die hun stempel hebben gedrukt op de lange historie van vrouwen op zee.
Teuta (3de eeuw v.Chr.)
Teuta was een koningin van de Ardiaei, een Illyrische stam gevestigd in het westen van de Balkan. Ze stond beken om haar betrokkenheid met piraterij en dit is haar verhaal. Als tweede vrouw van koning Agron (231 v.Chr.) regeerde zij als regent voor haar jonge stiefzoon Pinnes nadat haar echtgenoot stierf. Teuta zette het agressieve buitenland beleid van haar echtgenoot voort met het beleg van Issa in 230 v.Chr. en het aanvallen van schepen in de Adriatische Zee met haar eigen vloot van snelle, lichte schepen. De Romeinen zonden afgezanten naar het hof van Teuta om te onderhandelen over het beëindigen van wat zij beschouwden als piraterij. Dit is tenminste hoe de situatie werd geschetst door Polybius, een historicus uit de 2de eeuw v.Chr. In deze periode van de geschiedenis bestond er echter geen groot verschil tussen piraterij en oorlogvoering. Het zou kunnen dat Teuta’s schepen koopvaardijschepen aanvielen, maar er werden ook militaire doelen aangevallen zoals Corfu (Corcyra) en de gezamenlijke vloot van de Achaïers en Aitoliërs.
Rome verklaarde haar in 229 v.Chr. de oorlog nadat een van hun afvaardigingen onderweg door Illyrische piraten werd gedood. Wat er daadwerkelijk gebeurd was is echter moeilijk vast te stellen uit de tegenstrijdige bronnen. Het kan zijn dat de afgezanten na hun ontmoeting met Teuta op haar bevel werden gedood op de terugweg. Volgens Polybius vertelde Teuta haar Romeinse bezoekers dat ze niet kon voorkomen dat haar onderdanen doorgingen met de piraterij omdat ze nooit anders hadden gedaan. Aan de andere kant is het mogelijk dat geen enkele afvaardiging ooit de koningin heeft ontmoet. Teuta werd uiteindelijk verraden door Demetrius van Pharos die als troef tijdens de onderhandelingen met de Romeinen zijn hulp en Corfu (Corcyra) aanbood. De Romeinen waren de overwinnaars van de Eerste Illyrische Oorlog in 228 v.Chr. waardoor het koninkrijk van Teuta aanzienlijk moest inboeten qua omvang. Demetrius werd aangesteld als voogd van Pinnes en Teuta trok zich terug in Rhizon (het huidige Risan in Montenegro). De koningin tekende vervolgens een vredesverdrag met Rome, waarin zij beloofde een reguliere schatting te betalen en niet zou toestaan dat ooit meer dan twee van haar “piraten” schepen tegelijkertijd ten zuiden van Lissos (in het moderne Albanië) zouden varen.
Alwilda (5de eeuw)
Alwilda (ook bekend als Awilda of Alvilda) is een legendarische piraat uit wat heden ten dage bekend is als Zweden, wiens daden worden beschreven in de Geschiedenis van de Denen, samengesteld door de monnik Saxo Grammaticus (actief in 1185-1208). In de 5de eeuw weigerde Alwilda een opgelegd huwelijk met kroonprins Alf van Denemarken en werd piraat. Ze vermomde zich als man en vertrok op een schip, vergezeld door een groep van haar meest betrouwbare vrouwelijke metgezellen. Alwilda ontmoette vervolgens een groep piraten die onlangs hun kapitein verloren was en haar zagen als de ideale vervangster. Alwilda was best goed als piraat, ze achtervolgde schepen in de Baltische Zee en veroorzaakte zoveel schade dat de koning van Denemarken zich genoodzaakt zag een troepenmacht er op uit te sturen om haar te stoppen. Ironisch gezien was de man die werd aangesteld om de Denen aan te voeren niemand anders dan prins Alf. Alwilda en haar piraten wisten zich danig te weren in de Golf van Finland, echter werd niet alleen de slag gewonnen door Alf maar ook de affectie van Alwilda, die onder de indruk was van deze galante man van actie. Het stel trouwde en zo werd Alwilda uiteindelijk koningin van Denemarken.
Grace O’Malley (ca. 1530-1603)
Grace O’Malley werd geboren in Connaught in Ierland omstreeks 1530. Grace kreeg de bijnaam Granuaille (“de kale”) omdat ze een zeer kort kapsel had – wellicht paste dit beter bij een leven op een schip – en ze werd een blijvende figuur in de Ierse folklore. Ze was de dochter van de plaatselijke leider die heerste rond Clew Bay. Als een kind stroopte ze de nesten van arenden nadat de vogels haar vaders schapen hadden aangevallen. De arenden bekrasten het voorhoofd van Grace met hun klauwen en ze droeg deze littekens de rest van haar leven.
Op de leeftijd van 16 trouwde Grace met Donal O’Flaherty en zij leefden in zijn kasteel at Bunowen. Ze kreeg drie kinderen, maar toen haar echtgenoot stierf moest zij verhuizen aangezien het vrouwen in die tijd niet was toegestaan om eigendom te erven. Op deze wijze werd Grace piraat en aan het hoofd van een vloot van 20 van haar vaders schepen beroofden zij koopvaardijschepen van hun ladingen. Gedurende het gevecht vocht de Ierse leidster zelf met pistolen en met een korte sabel. Grace gebruikte haar schepen ook voor legitieme handel, maar haar piraterij en het afdwingen van schattingen van passerende schepen (of beschuldigingen hiervan) waren de reden dat de Engelse Koninklijke Marine schepen tegen haar uitzond, die zij meer dan eens wist te verslaan. Ondanks deze strubbelingen zou Grace zo nu en dan haar vloot ten dienste stellen aan Elizabeth I van Engeland (regeerde van 1558-1603), wellicht op advies van haar tweede echtgenoot, de Ierse hoofdman Richard Burke (ze trouwden in 1566).
Grace werd gevangen genomen toen ze de landgoederen van de graaf van Desmond aanviel in 1577 en zat 18 maanden vast in Limerick, terwijl de strijd tussen Engeland en Ierland heviger werd. In september 1593 werd aan Grace een audiëntie verleend door koningin Elizabeth, wellicht om te onderhandelen over de vrijlating van een van haar zoons en hierop kreeg ze regulier gehoor, hoogstwaarschijnlijk omdat zij haar schepen zou inzetten ter ondersteuning van Elizabeths beleid in Ierland. De onderlinge verhoudingen tussen beide partijen werden verstevigd toen Tibbot, de zoon van Grace, werd geridderd door de Engelse koningin en Sir Theobold werd. In 1597 was Grace’s vloot weer in bedrijf en waarschijnlijk stierf ze aan ouderdom in Rockfleet Castle in County Mayo in 1603. Volgens een legende begroef Grace een schat van meer dan negen ton aan goud, dat ze beschermde met een vloek, echter is het tot op heden nooit gevonden.
Anne Bonny (actief van 1719 tot 1720)
Anne Bonny (ook wel Bonney) werd geboren in Ierland (ergens tussen 1690 en 1700) en werd berucht als piraat in het Caribisch Gebied. Ze verliet haar echtgenoot in 1719 en voer met haar geliefde John Rackham, ook bekend als ‘Calico Jack’. Onder hun bemanning bevond zich nog een vrouw, Mary Read. Bonny kleedde zich als een mannelijke marinier, tenminste gedurende een gevecht. Het kan niet gezegd worden dat de piraten enige significantie vangsten maakten en slechts het feit dat ze een vrouw was in een mannelijke wereld van misdaad kan als enige aanspraak op roem van Bonny worden gezien. Ze schijnt haar mannetje gestaan te hebben in deze omgeving en vocht moedig met pistolen als dat nodig was. Bonny en Rackham kregen een kind, maar lieten deze op Cuba achter.
Bonny werd gevangen toen haar schip door de autoriteiten geënterd werd in de buurt van Jamaica in november 1720. Alleen Bonny, Read en één andere man verzetten zich, aangezien de rest van de bemanning dronken was. Ze werd vervolgd voor piraterij, werd schuldig bevonden en veroordeeld tot de galg, maar haar executie werd uitgesteld toen het hof erachter kwam dat ze zwanger was. Rackham werd ondertussen wel opgehangen, maar Bonny had weinig medelijden met hem: “Als je als een man gevochten had, zou je niet als een hond opgehangen worden” (Downie, 193). Bonny kreeg nooit haar terechte straf en haar uiteindelijke lot is onzeker.
Mary Read (stierf 1721)
Mary Read (ook wel Reade) werd volgens enkele bronnen geboren omstreeks 1690, in andere bronnen minstens tien jaar later in Plymouth, Engeland. Mary’s oudere broer stierf als kind en haar moeder deed Mary voorkomen als de jongen zodat ze financiële ondersteuning bleef krijgen van de moeder van haar overleden echtgenoot. Mary bleef zich als jongen kleden en vond werk als een lakei, echter besloot dat een leven op zee haar meer mogelijkheden op avontuur zou bieden. Nog steeds verkleed monsterde aan op een marineschip en vervolgens het leger waardoor ze deelnam aan de Negenjarige Oorlog (1688-97) tegen de Fransen. Toen ze verliefd werd op een cavalarie officier, begonnen ze samen een burgerlijk bestaan als uitbaters van een café in Nederland met de naam De Drie Hoefijzers. Toen de echtgenoot van Read stierf en de zaak failliet ging, werd ze bemanningslid van een schip en ging op weg naar een nieuw leven in het Caribisch gebied.
Read werd verliefd op een zeeman op haar schip die uitgedaagd werd tot een duel. Read stapte in om tegen de uitdager te vechten en doodde hem met haar zwaard en pistool. Het schip werd vervolgens bemachtigd door piraten en Read sloot zich bij hen aan, dan wel vrijwillig, dan wel onder dwang om gedood te worden als zij zich niet bij hen aan zou sluiten. Wellicht werd Read op deze manier onderdeel van de bemanning van John Rackham. Evenals Anne Bonny, die ook deel uitmaakte van deze bemanning, droeg Read mannelijke kleding gedurende gevechten en vocht naast de andere piraten, zoals getuigen in haar rechtszaak zouden bevestigen. Read & co richtten zich op kleine en slecht bewapende schepen met ladingen zoals tabak.
Read werd samen met Bonny en Rackham in november 1720 gevangen genomen toen de Jamaicaanse autoriteiten hun sloep verraste en alleen de twee vrouwen en één andere man verzetten zich. Zoals een getuige opmerkte: “beiden [Read en Bonny waren] losbandig, vloekten en schelden veel en waren zeer bereid wat dan ook aan boord te doen” (Cordingly, 111). Net als Bonny werd ze berecht voor piraterij en veroordeeld tot de galg. En tevens net als Bonny werd haar straf uitgesteld omdat ze zwanger was. Mary Read stierf in gevangenschap aan koorts in 1721.
Maria Lindsey (begin 18de eeuw)
De legendarische Engelse Maria Lindsey (ook bekend als Cobham) vormde met haar echtgenoot Eric een partnerschap in de piraterij, het paar ontmoette elkaar in Portsmouth toen Eric Cobham al een gevestigde piraat was. Ze zwierven over de wateren rond Kaap Breton in het westen van de Atlantische Oceaan aan het begin van de 18de eeuw en richtten zich met name op schepen die waardevol bont vervoerden. Ze waren berucht om hun wreedheid tegen gevangen zeelieden, een aantal van hun slachtoffers werd ooit in zakken vastgebonden en overboord gegooid. Maria zou een rivaliserende kapitein hebben neergestoken en ze gebruikte gevangenen als schietschijven om haar pistoolvaardigheden te verbeteren. Door hun buitengewone succes in de piraterij konden zij een luxe landgoed kopen in Le Havre, bezaten ze een jacht en verkozen een meer respectabel leven. Zaken verslechterden toen ze op een dag op zee werden verleid hun oude wegen opnieuw te bewandelen. Ze veroverden een brik, vermoorden hierbij de bemanning en verkochten het in Bordeaux. Hierna pakten ze rustig hun respectabele leven weer op en Eric Cobham werd zelfs een lokale magistraat. Het noodlot sloeg toe toen Maria zelfmoord pleegde door vergif in te slikken en van een klif afsprong.
Zheng Yi Sao (stierf 1844)
Zheng Yi Sao (ook bekend als Ching Shih) nam de enorme piratenvloot van haar overleden echtgenoot over die de Zuid Chinese Zee teisterde in het begin van de 19de eeuw. De weduwe van de piraat breidde de onderneming uit en de vloot ontplooide zich tot meer dan 800 schepen met een bemanning van 70.000 man, geheel onderverdeeld in zes vloten die allemaal onder een andere kleur vlag voeren. Doelwitten waren met name schepen die goederen vervoerden zoals zijde, specerijen en porselein tussen Kanton (tegenwoordig Guangzhou) en Maleisië. Buitenlandse schepen waren ook slachtoffer en de zeelieden werden vaak vastgehouden totdat losgeld betaald werd. Kuststeden werden regelmatig getroffen door gruwelijke aanvallen. Zheng Yi Sao had zo’n volledige controle over deze wateren dat kapiteins zich genoodzaakt zagen om beschermgeld te betalen en op die manier een pas verwierven die hun immuun maakte voor belaging door een schip van de piratenvloot. Zelf marinevloten konden weinig doen tegen de volledige controle van de piraten; drie verschillende vloten werden verslagen door de piraten in 1808 en 1809.
Vrouwen hadden natuurlijk de voorkeur om helemaal niet ontvoerd te worden, echter zij die door de bemanning van Zheng Yi Sao werden ontvoerd genoten meer bescherming dan elders. Zij was bijzonder nauwgezet in haar boekhouding en regels en piraten werd niet toegestaan gevangengenomen vrouwen te molesteren, de straf voor zo’n misdaad was de dood.
Zheng Yi Sao kende ook wat onstuimig water. Haar geliefde en de leider van de Vloot van de Rode Vlag was Chang Pao (ca. 1786-1822). De leider van de 100 schepen tellende Vloot van de Zwarte Vlag, Kuo P’o-Tai, was jaloers op de belangrijkere rol van Chang Pao; het kan zelfs zo zijn dat hij jaloers was op zijn monopolie op Zheng Yi Sao’s affectie. Chang Pao viel zelfs de vloot van Kuo P’o-Tai aan in 1809. Doordat haar confederatie van piraten uiteen viel besloot Zheng Si Sao er de brui aan te geven. Stoutmoedig voer ze naar Kanton en wist de gouverneur zo ver te krijgen om gratie te verlenen in april 1810. Zheng Yi Sao trouwde Chang Pao en leidde een smokkelnetwerk tot aan haar dood in 1844. Velen zijn van mening dat Zheng Yi Sao de meest succesvolle piraat was, man of vrouw, die ooit geleefd heeft.